Hij is af!
Ik hou van “Moebius”: niet zomaar
“een sjaaltje met een slag erin”, maar een opzet met een speciale
draai, en vervolgens een werkwijze, waar je aan weerszijden van de
opzet, zeg maar in vorm van een “platte 8”, vanuit het midden
naar de kanten toe werkt.
Hoe en waarom dat zo gaat heeft de heer
Möbius uitgevonden. Dus niet schrikken als hier een beetje wiskunde
komt kijken :-) (zie:
Moebius
op wikipedia)
Bij
Blij
dat ik brei kwam ik dit prachtige garen tegen: een bol
vier-draads katoen-acryl met daarin ongeveer 20 kleurwissels in alle
kleuren van de regenboog. De draad is 1090 meter lang, ruim voldoende
voor een haakwerk, gehaakt heb ik met met haaknaalden nr. 5, en ik heb voor een waaier-patroon over 17 steken (vasten en stokjes) gekozen.
Deze kol is (plat) 60 cm lang (dus
ongeveer 120 cm in het rond) en 60 cm hoog. Wie hem liever langer
wil hebben kan de opzet om een veelvoud van 17 uitbreiden. De kol
wordt dan wel minder hoog. Mijn model op de foto heeft ongeveer maat
36.
Hiervoor had ik 14 rapporten van 17
steken nodig.
Normaal gesproken hebben wij geleerd
dat we een opzet moeten haken door een reeks losse, waarin dan de
eerste toer vaste of stokjes gehaakt wordt. Hier zag ik enorm tegen
op: 14 rapporten van 17 steken zijn 238 losse, en daarin moet je dan
weer steken zien te haken.
De video is in het Engels, maar goed te
volgen: na drie lossen haak je een stokje in de eerste losse. Het
tweede stokje haak je in het onderste deel van het eerste stokje. Het
derde stokje haak je in het onderste deel van het tweede stokje, en
zo voort. Het mooie hierbij is: er ontstaan meteen aan weerszijden
mooie v-tjes, waarin je gemakkelijk in kunt haken.
Deze opzet van 238 steken heb ik een
halve slag gedraaid en aan beide kanten m.b.v. halve vasten
verbonden.
Wel opletten: maar een halve
slag draaien! Hij moet er uitzien als een Moebius-strip.
Voor de eerste toer van het patroon
begin je met drie lossen (deze vervangen het eerste stokje van de
waaier) en vier stokjes in de eerste tussenruimte van de opzet. Dan 7
keer een tussenruimte overslaan en een stokje in de volgende
tussenruimte haken. Dan een overslaan en 5 stokjes in de volgende
tussenruimte. De toer eindigt met 5 stokjes in de laatste tussenruimte. Na de laatste groep van 5 stokjes sluit je de toer met een halve vaste in de bovenste losse van je begin-lossen. De tweede
toer begin je met twee lossen (i.p.v. de eerste vaste) en in elke steek een vaste, eindigen
met een halve vaste in de ketting van twee lossen bij het begin.
Toer
1 en 2 steeds herhalen, tot dat het garen op is.
Het patroon van "5 stokjes in een vaste - een overslaan , 7 x *1 stokje, 1 overslaan* - 5 stokjes in een vaste" steeds herhalen. Alleen bij het begin van de oneven toeren vervang je het eerste stokje door drie lossen, bij het begin van de even toeren vervang je de eerste vaste door twee lossen. Elke toer wordt gesloten met een halve vaste in de bovenste begin-losse.
Dit is een schema van een rapport van het waaier-patroon, de kleuren geven aan hoe het
waaier-patroon werkt:
De kleuren geven aan op welk stokje de vasten gehaakt worden. De grote lus op de eerste en laatste vaste ontstaat van zelf als je er 5 stokjes in haakt, dit is dus alleen ter illustratie.
Je kunt ook ervoor kiezen na de laatste
kleurwissel allen nog vasten te haken om een mooie afsluiting te
krijgen.
En een bedeltje maakt het werk dan nog helemaal af!